1982 voor Nieuwsblad De Brug. 

‘Als er bezoek kwam, keken we al zwart’

Beetje decadent wel. Smaakvol gekleed, glas wijn losjes in de linkerhand, de andere rustend op de vensterbank. De blik verwaaiend in de kasteeltuin. Het knapperende openhaardvuur is het enige wat je hoort, of misschien nog een zware staande klok ergens in een hoek. En zacht pianospel van een schimmige vrouw in het lang achter een Steinway op de achtergrond. Dan een stemmige zucht en denken dat het toch nooit iets wordt met het leven.

'Wat het vereist om leuk in een kasteel te wonen, of het verhaal van een kamermeisje

Kasteelheer, dat klinkt als een beroep, maar het is gewoon een leefwijze.

De pulpromans met hofintriges en graven die baronessen het hoofd op hol brengen, maar uiteindelijk toch  gelukkig worden met het burgermeisje dat altijd lief en vriendelijk in een hoekje zat te wachten om opgemerkt te worden, schetsen een beeld waarin vooral uitgesloofde huisvrouwen graag mogen verzinken.

Daar is niets op tegen, tenminste niet iets wat binnen het bestek van dit artikel valt, maar omdat in Arcen nog iemand woont die kan vertellen hoe het vroeger echt in een modaal dorpskasteel toeging, doet zich een mooie gelegenheid voor om de zaak ook eens van de andere zijde te bekijken.

Tekst gaat verder onder illustratie.

Het middelste meisje is de vertelster, de jongemannen waren van de krant.


Want op een kasteel heb je een kasteelheer en zijn vrouw, wat kinderen en vaak gasten. Om hen een naar omstandigheden zo comfortabel mogelijk bestaan te garanderen, woonden er in zo'n kasteel ook andere mensen.

Mensen die werkten.

Naar het kasteel

Mevrouw Clara Cup, in Italië geboren als Clara Cragno en verhuisd naar het Zuidduitse Ulm toen ze nog erg jong was, kwam in 1927 naar Arcen om in het plaatselijke kasteel kamermeisje te worden bij de toenmalige bewoners, de familie Deuser.

Dat was weliswaar geen adel, maar liquide middelen en stand waren hen ruim toebedeeld. Hoe je het leven draagbaar houdt wisten ze ook.

Het personeel ging het wat dunner.

Al waren er ook voor hen wel leuke momenten.

Kasteelheer Deuser, ook een niet onverdienstelijk schilder, met name zijn paarden trekken de aandacht.


Lange lucifer

‘Ik woonde in Ulm en kende een meisje die een tante had, die op het kasteel in Arcen werkt als kokkin. Ik vroeg haar om me kennis te laten maken met die tante als ze weer eens op vakantie kwam. Toen dat gebeurde, bleek dat ze zes weken weg mocht blijven, maar ze moest wel twee meisjes mee terugbrengen wanneer ze weer naar Arcen zou gaan.

Ikzelf was toen stikster, de hele dag machinaal borduren. Ik wou graag naar Holland. Dat klonk wel avontuurlijk en ik was een jaar of negentien dus het kwam me wel uit. Maar er waren meer vriendinnen die er ook wat in zagen, dus toen hebben we geloot: wie de langste lucifer trok mocht mee.

Een meisje ging al direct maar omdat ik van Italiaanse afkomst was, had ik nog geen pas en zou ik een half jaar later nakomen’.

Maar het ging vlugger.

‘Het eerste meisje voelde nogal heimwee zo heel alleen in het verre Arcen, zodat al na korte tijd een brief in Ulm arriveerde met de mededeling dat ik toch maar direct moest vertrekken.

Dat ik de grens over kon was al geregeld, ik zou me alleen elke maand op het gemeentehuis moeten melden vanwege de verblijfsvergunning.'

Knijpen

’Het was al donker Toen ik met de trein in Geldern aankwam, waar een taxi klaar zou staan. Die was er dus niet, maar het duurde toch niet lang eer ik er een had.

Toen ik de grens gepasseerd was en over de Lingsforterweg richting Arcen reed begon ik hem toch wel te knijpen. Het was toen nog een smal weggetje zonder huizen erlangs, alleen overal bos en behoorlijk donker.

Ik dacht moeder had toch gelijk, wat gaat er nu allemaal gebeuren?

Er kan je op zo'n moment natuurlijk van alles door het hoofd schieten. Ik was blij toen het kasteel in zicht kwam.’

 

Zo ongeveer moeten de entree van het poortgebouw (r) en het kasteeel er in die tijd hebben uitgezien.


Arbeidzaam

Op dat moment brak voor Clara Cragno een arbeidzame periode aan.

‘Om zes uur 's morgens moest je eruit en dan kon je direct aanpakken. Het eerste werk was altijd in de keuken. Voorbereidingen treffen voor het eten, groenten schoonmaken, aardappels schillen, enzovoort.

Daarna moest ik dan de grote herdershond en de angorakat gaan borstelen, die een eigen kamer, das Hundezimmer, hadden.

Vervolgens maakte een der kamermeisjes een ronde langs de vele kamers die in gebruik waren en haalde de schoenen op die achtergelaten waren om gepoetst te worden.

De bewoners hadden allerlei hobby's en overal hoorde natuurlijk aangepast schoeisel bij. Tennisschoenen, rijlaarzen, wandelschoenen.’

Ook de rest van de dag kreeg het personeel makkelijk om. Naast de standaardwerkzaamheden die het wonen in een kasteel nu eenmaal omgeven, bood dat van Arcen ook specifiek eigen mogelijkheden tot hard werken.

Een andere generatie kamermeisjes, geportretteerd in 'De Rin', het periodiek van de Arcense heemkundekring.


Water dragen

Diverse vrienden en andere deskundigen hadden al vele malen geprobeerd een pomp te slaan maar om de een of andere reden was het niet mogelijk om binnen de grachten goed water naar boven te krijgen.

In het dorp was het water wel prima en op de plaats waar nu een schoen- en lederwaren zaak gevestigd is (ook aan Arcen zijn de afgelopen vijftig jaar niet ongemerkt voorbij geschreden) stond toen een pomp. Daar haalde men het water.

De meisjes pompten een groot vat vol. Met behulp van een van de mannelijke kasteelwerknemers kregen ze het ook weer de kasteelkelder in. Daar werd het al direct grotendeels leeggegoten in twee wasketels (een grotere en een kleinere) die continu gestookt werden.

De bewoners hadden namelijk de gewoonte dagelijks te baden, de heren ‘s ochtends, dames en kinderen ’s avonds.

'Dat baden gebeurde altijd op de eigen kamers. Daar stond dan een kuip en om die vol te krijgen moesten wij vanuit de kelder, die natuurlijk een en al vocht was, emaillen 5-literkannen met warm en koud water naar boven slepen, twee in iedere hand.

Ze waren maar met zijn vieren, dus dat ging nog, maar als er bezoek kwam – en dat gebeurde heel geregeld – dan keken wij al zwart.

Die moesten ook water hebben.’

Kan niet

Ook zonder visite bleef de warmwaterproductie goed op gang: ‘Als er gewassen moest worden, werd het ook druk in de kelder.

De familie was maar met zijn vieren, maar produceerde toch een enorme berg wasgoed. Meestal deden we daar een dag of vier, vijf over. Alles inborstelen met groene zeep – wasmachines waren er geen – en al die tijd stond je in die vochtige kelder.

Toen we daar eens een keer behoorlijk verkouden van waren geworden, vroegen we 's avonds of we een glas wijn mochten drinken om een beetje op te knappen, Maar dat ging niet. Het personeel wijn geven, daar konden ze echt niet aan beginnen.'

Deel 2